Het bange elfje

Halfelfje was het kleinste elfje dat er bestond: ze was nog kleiner dan een elf. Daarom heette ze ook Halfelfje. Vaak werd ze ermee geplaagd. Dan zeiden de andere elfjes:
"Halfelfje is een mini-elfje." Dat vond Halfelfje helemaal niet leuk. Natuurlijk had ze dolgraag groter willen zijn, maar hoe ze ook haar best deed, ze bleef klein. Ze dronk elke dag haar beker honingdauw en at heel veel bijenpolletjes, die de bijen heel graag aan haar gaven. Maar niets hielp, ze bleef klein. Maar door al dat geplaag werd ze ook niet vrolijker, ze werd zelfs bang. Zo bang, dat ze zich dag en nacht het liefst verstopte achter een steen of onder bladeren. Vaak bleef ze dagenlang in een bloem zitten, zonder te eten of te drinken. Ze durfde niet meer voor de dag te komen. Dat wisten de andere elfen en de dieren natuurlijk ook, met het gevolg dat ze nog meer geplaagd werd.
Heel vaak zeiden de dieren of insecten tegen elkaar: "Laten wij Halfelfje aan het schrikken maken, dan kunnen we lachen. Wie was er vandaag aan de beurt?" "Ik, ik", riep een groot gevleugeld hert, een grote kever met een gewei op zijn kop. "Goed, jij mag nu. Als Halfelfje je gewei ziet, weet ze helemaal niet waar ze het zoeken moet", riep een grote spin. De spin begon heel gemeen te lachen. Arm elfje, niemand had ook maar een beetje medelijden en niemand wilde haar ook maar een beetje helpen.
Wat schrok het elfje toen de grote kever dreigend op haar af kwam, wild zwaaiend met zijn gevaarlijke gewei. Van pure schrik vergat ze weg te vliegen en als verlamd bleef ze op het rozenblad zitten. Alleen haar tanden klapperden en ze begon te beven als een rietje in de wind. "Boe", deed de kever vals en daar viel het elfje van het rozenblad. Half bewusteloos bleef ze op de grond liggen. Toen ze na een paar uur weer een beetje bijkwam, begreep ze dat het zo niet door kon gaan. Ze moest wat doen; dat geplaag moest ophouden. Maar wat kon ze doen om te laten zien dat ze helemaal niet zo bang uitgevallen was als de anderen dachten? Ze was wel een beetje bang uitgevallen, maar van nu af aan mocht niemand dat meer zien of merken.
Plotseling kreeg ze een idee. Ze hadden haar zo vaak laten schrikken, nu zou het andersom zijn. Nu wilde zij hen aan het schrikken maken, en hoe! Het elfje ging meteen aan de slag. Van mos maakte ze een kostuum dat ze met grassprieten bij elkaar bond. Haar haar werd een wilde bos die met een rode sjaal bij elkaar werd gebonden. Daartussen stopte ze een verdorde tak die doornen en stekels had. Een paar rechtopstaande bladeren en een giftige blauwe bes maakten het nog enger. Op haar neus deed ze een grillige bruine wortel en om haar schouders legde ze kleverig spinrag. Wat was ze nu lelijk, je zou er bang voor worden, zag ze toen ze zich in het water spiegelde.
Halfelfje kreeg gelijk, want toen ze zich zo vertoonde, joeg ze iedereen de stuipen op het lijf. Gillend rende en vloog iedereen weg.
Toen ze even later zagen dat het Halfelfje was die hen zo had laten schrikken, snapten ze ineens wat ze zelf steeds deden. Beschaamd kwamen ze terug. Ze beloofden dat ze Halfelfje nooit meer zouden laten schrikken of zouden plagen. Ze hadden nu toch ook gezien dat het elfje helemaal niet zo bang uitgevallen was. Wie klein is, kan best heel dapper zijn.