Het dappere kleermakertje

OP EEN MORGEN zat een kleermaker in zijn werkplaats druk te naaien aan een jas voor de burgemeester. Hij floot en hij zong daarbij zo vrolijk, dat alle jongetjes die op weg naar school bij hem langs kwamen, dachten dat het toch wel fijn was om kleermaker te zijn. Als ze groot waren, zo zeiden ze tegen elkaar, zouden ze ook kleermaker worden.
"Tjonge, wat krijg ik opeens een honger," riep het kleermakertje plotseling. "Maar ik heb het warempel veel te druk om iets te eten. Voor ik ook maar één hap neem, moet ik die jas klaar hebben."
"Lekkere jam! Lekkere, verse jam!" klonk in de straat opeens de stem van een oude koopvrouw.
"Jam!" riep de kleermaker uit. "Dat mag ik niet laten lopen!" Hij rende naar de deur en riep: "Hierheen, vrouwtje! Laat me maar eens een pot van je fijnste jam zien."
De oude vrouw toonde hem de ene pot na de andere. Maar de kleermaker had op allemaal iets aan te merken. Tenslotte echter ontdekte hij toch een jam die hem wel aanstond.
"Hoeveel pond wilt u ervan hebben, meneer?" vroeg het vrouwtje beleefd.
"Geef me maar vier ons," antwoordde de kleermaker doodernstig. "Maar denk erom datje me het volle gewicht geeft, hoor!" De oude vrouw werd erg boos, want ze had gehoopt dat de kleermaker minstens een paar pond jam zou kopen. Nadat ze de vier ons had afgewogen, liep ze mopperend en scheldend de straat uit.
"En nou maar smikkelen!" riep het kleermakertje. Hij nam een homp brood van de plank, sneed er een flink stuk af en besmeerde dat een vinger dik met jam. Maar plotseling herinnerde hij zich dat hij nog werk had te doen.
"Ik moet oppassen dat ik geen jam op de jas van zijne edelachtbare klieder," zei hij. "Ik zal hem eerst afmaken en dan pas gaan eten." Dus nam hij zijn werk weer ter hand. Zijn naald vloog in en uit de stof alsof het de bliksem zelf was. Ik ben bang, dat de burgemeester later heel wat steken heeft gevonden die eigenlijk veel te lang waren.
Af en toe keek de kleermaker naar zijn homp brood met jam. Maar toen hij er voor de derde keer naar keek, zag hij tot zijn schrik dat de jam overdekt was met vliegen, die zoemend smulden van de kleverige lekkernij.
Dat was te veel voor het kleermakertje! Hij sprong op en riep:
"Denken jullie dat ik dat kostelijke eten daarvoor heb klaargemaakt? Dan zal ik jullie eens anders leren! Hier, pak aan!" En met die woorden greep hij een stoffer en hij sloeg er zo hard mee naar de vliegen, dat er zeven tegelijk dood op tafel lagen. De andere vlogen haastig naar het plafond.
"Zeven in één klap!" riep de kleermaker trots. "Dat moet de hele stad weten! En aan mij zal het niet liggen..."
Hij knipte een brede ceintuur en daarop borduurde hij met grote, gouden letters: "ZEVEN IN ÉÉN KLAP." Toen dat gebeurd was, bond hij de ceintuur om zijn middel en riep: "Het is duidelijk: ik ben voor iets beters in de wieg gelegd dan voor kleermaker. Ik ben een van de grootste helden van de wereld en ik trek er onmiddellijk op uit om fortuin te maken." Hij keek om zich heen, maar zag niets dat de moeite van het meenemen waard was. Want de kleermaker was arm en hij bezat niets anders dan een klein kaasje. "Ach, jou kan ik wel meenemen," zei hij. Hij stak de kaas in zijn zak en liep de deur uit.
Op straat dromden de mensen uit de buurt onmiddellijk om hem heen om te lezen wat er in gouden letters op zijn ceintuur stond. "Zeven in één klap!" fluisterden ze tegen elkaar. "Wat een geluk dat hij weggaat! Want wie voelt zich nu veilig met een buurman die er zeven in één klap kan doodslaan?" Ze wisten immers niets van die vliegen en dachten dat de kleermaker met één klap zeven mensen kon doodslaan!
Het kleermakertje liep de stad uit. Tenslotte kwam hij bij een heg en daar zag hij een vogeltje dat gevangen zat tussen de dichte takken. "Kom jij maar met mij mee," zei hij. "Dan kun je mooi m'n kaas gezelschap houden." Hij haalde het vogeltje uit de takken en stopte het voorzichtig in zijn zak.
Spoedig bereikte hij de voet van een hoge berg en hij besloot naar de top te klimmen om te zien wat er aan de andere zijde te beleven viel. Toen hij boven was, ontdekte hij een geweldige reus, die nadenkend in de diepte stond te staren.
"Goeiendag," zei de kleermaker.
De reus draaide zich geschrokken om. Maar toen hij zag wie hem had aangesproken, werd hij kwaad en riep: "En wat doe jij hier, als ik vragen mag? Smeer 'm onmiddellijk!"
"Niet zo haastig, vriend!" zei het kleermakertje en wees naar zijn ceintuur. "Hier — lees dit eens." "Zeven in één klap!" riep de reus, die plotseling, diep in z'n hart, wilde dat hij wat beleefder was geweest. "Nou, ik moet zeggen — 't is je niet aan te zien. Maar goed, als je dan zo sterk bent... hier, doe dat maar eens na!" De reus raapte een steen op en kneep hem als een spons in elkaar, zodat het water eruit droop. "Dat? Kinderspel!" zei de kleermaker. Stiekem haalde hij het kaasje uit z'n zak en deed toen alsof hij ook een steen opraapte. Hij kwam overeind en begon in de kaas te knijpen tot het vocht eruit droop.
"Nou, wat zegje daarvan?" vroeg hij triomfantelijk. "Jij knijpt water uit een steen, maar bij mij komt er melk uit! Wie is de sterkste?"
De reus was zo verbaasd, dat hij een hele tijd niets wist te zeggen. Toen nam hij een andere steen en gooide die zó hoog de lucht in, dat hij even uit het gezicht verdween. Het duurde een hele tijd voor de steen weer neerviel.
"Heel aardig," zei het kleermakertje. "Maar ik zal een steen weggooien, die helemaal niet meer terugkomt." Stiekem haalde hij het vogeltje uit z'n zak. Hij deed alsof hij een steen opraapte en wierp de vogel toen met een zwaai in de lucht. Het diertje was dolblij dat het weer vrij was. Het vloog weg en kwam niet meer terug.
Dat beviel de reus helemaal niet, want hij was niet gewend verslagen te worden. "Ik weet iets datje nooit kunt," gromde hij. "Kom mee en help me die omgevallen eikenboom een paar kilometer te dragen."
"Met alle genoegen," antwoordde de kleermaker. "Ik zal de kruin wel nemen, met al die takken. Want die is natuurlijk het zwaarst."
"Heel goed," antwoordde de reus. Met één zwaai wierp hij de zware stam op zijn schouder. Maar het kleermakertje, aan het andere eind, klom haastig in de takken van de kruin. Onderweg zong hij zijn hoogste lied, alsof het dragen van een boom niets dan een pretje voor hem was.
De arme reus, die behalve de boom nu ook nog de kleermaker moest dragen, werd al heel gauw moe. "Ik laat hem even vallen!" riep hij over zijn schouder. De kleermaker sprong haastig op de grond en deed alsof hij al die tijd de boom had helpen dragen.
"Het idee dat een reus als jij al zó gauw moe wordt," lachte hij.
"Sterk ben je wel, da's zeker," zei de reus. "Wil je me het genoegen doen met me mee te gaan en vannacht te logeren in ons hol?"
"O, met alle plezier," antwoordde de kleermaker. En ze gingen samen op weg naar de woning van de reus. In het hol woonden nog zeven andere reuzen. Ze waren allemaal bezig bij wijze van avondmaal een geroosterd varken te verslinden. De kleermaker kreeg ook wat te eten en daarna lieten de reuzen hem het bed zien waarin hij die nacht zou slapen. Het was een reusachtig groot bed, veel te groot. Toen het kleermakertje er een halfuur in had liggen woelen, gaf hij het op en dacht: "Ik kan beter in een hoekje gaan slapen." Dat deed hij, zonder dat iemand het merkte.
In het holst van de nacht sloop de eerste reus naar het bed waarin, naar hij dacht, het kleermakertje lag te slapen. Hij nam een ijzeren staaf en liet die met zo'n klap op het bed neerkomen, dat alle andere reuzen er wakker van werden. "Schrik maar niet, makkers," zei de eerste reus. "Ik heb zonet alleen maar die kleine deugniet doodgeslagen."
De kleermaker, die ook wakker was geworden, ging er zo snel hij kon vandoor en liep en liep tot hij van moeheid niet verder meer kon. Toen ging hij onder een boom liggen en viel in een diepe slaap. Toen hij wakker werd, zag hij een grote menigte mensen om zich heen staan. Er kwam een oude, wijze man naar voren. Het was de eerste minister van het land.
"Is het waar dat u er zeven in één klap hebt doodgeslagen?" vroeg hij.
"Klopt precies," antwoordde de kleermaker.
"Kom dan mee naar de koning, vriend. Hij is al lang op zoek naar een dapper man. Hij zal u aanvoerder van zijn leger maken en u een prachtig huis geven om in te wonen."
"Met alle plezier," antwoordde het kleermakertje. "Want dat is nou net wat ik zoek. Ik ga meteen mee!"
De kleermaker kwam zo in dienst van de koning. En het duurde niet lang of iedereen was jaloers op hem. De gewone soldaten waren bang dat hij korte metten met hen zou maken als ze hem kwaad maakten. En de hovelingen van de koning vonden het bespottelijk, dat er zoveel ophef werd gemaakt van een vreemdeling.
De soldaten gingen naar de koning en zeiden dat ze bang waren voor hun aanvoerder en dat ze daarom een nieuwe wilden. De koning durfde geen nee te zeggen, want hij was bang dat zijn soldaten dan zouden weglopen. Maar zijn aanvoerder wegsturen, durfde hij óók niet. Want stel je voor dat zo'n sterk man wraak zou willen nemen!
Tenslotte bedacht de koning een plannetje. In een woud daar in de buurt woonden twee reuzen, die de schrik waren van de streek. Ze beroofden alle reizigers die zich in het bos waagden en wie zich durfde te verzetten werd gedood.
De koning liet de kleermaker bij zich komen en zei: "Ik weet dat jij de dapperste man uit het hele rijk bent. Daarom wil ik je een gunst vragen. Als jij die twee reuzen doodt en me kunt aantonen dat ze inderdaad dood zijn, zal ik je de hand van mijn dochter geven en de helft van mijn koninkrijk. Ik zal je honderd man meegeven om je bij te staan. Maar je moet wel onmiddellijk vertrekken."
"Honderd man, majesteit? Wat moet ik met die mensen? In één klap kan ik er zeven doodslaan — en zou ik dan bang zijn voor twee? Maakt u zich niet ongerust. Majesteit. Die reuzen zijn sneller om zeep dan u denkt!" De kleermaker nam tien sterke mannen mee en zei dat ze aan de rand van het woud op hem moesten wachten. Hij trok alleen verder. Al van verre hoorde hij de twee reuzen snurken; hij wist dus in welke richting hij moest gaan. Hij vond het stel vast in slaap onder een hoge boom. De kleermaker vulde zijn zakken met steentjes en klom naar boven, waar hij zich tussen de takken verborg. Toen begon hij een van de reuzen met stenen te bekogelen. Na een paar minuten werd deze wakker. Hij gaf zijn slapende makker een harde duw en snauwde:
"Als je me nóg eens slaat, wil ik wel graag weten waarom!"
"Ik heb je niet aangeraakt!" gromde de ander slechtgehumeurd. Spoedig waren beiden weer in vaste slaap.
Nu begon de kleermaker stenen te gooien naar de andere reus. Ook deze werd spoedig wakker. "Zeg, waarom gootje met stenen?" vroeg hij kwaad.
"Je droomt, man!" antwoordde de ander. "Ik heb niet gegooid."
Maar nauwelijks waren ze weer in slaap of de kleermaker begon ze nu allebei met stenen te gooien. Brullend van woede sprongen de twee reuzen overeind. Ze grepen elkaar beet en begonnen als razenden te vechten. Niet tevreden met hun vuisten alleen, rukten ze de dichtst bij staande bomen met wortel en al uit de grond en gingen er elkaar mee te lijf. En even later lagen ze beiden dood op de grond.
Het kleermakertje klom op zijn gemak naar beneden. Hij trok zijn zwaard, stak beide reuzen ermee en wandelde toen naar de rand van het woud, waar de tien mannen in angstige spanning op hem wachtten.
"Ze zijn zo dood als een pier!" zei de kleermaker. "Maar gemakkelijk is het niet geweest, verdorie! Om zich te verdedigen, rukten ze de bomen met wortel en al uit de grond. Maar het hielp natuurlijk niets! Want wat zijn twee reuzen voor een man, die er zeven in één klap doodslaat?"
De mannen wilden hem niet geloven. Maar toen ze het bos introkken, vonden ze de twee reuzen in een geweldige plas bloed en om hen heen was de grond bezaaid met uitgerukte bomen. Ze vertelden alles aan de koning. De koning had de kleermaker nu het halve koninkrijk moeten geven, zoals hij had beloofd. In plaats daarvan zei hij tegen hem, dat hij nog één dappere daad moest verrichten, maar dat hij dan écht de prinses tot bruid zou krijgen.
"O, zegt u het maar," zei de kleermaker. "Ik sta voor u klaar!"
"Door de bossen van mijn land zwerft de beruchte eenhoorn, die overal grote schade aanricht. Als je die doodt, zul je onmiddellijk je beloning ontvangen," zei de koning.
"Geen zorgen. Majesteit," zei de kleermaker. "Ik zal u er in een oogwenk van verlossen!"
Net als de eerste keer nam de kleermaker tien mannen mee die hij aan de rand van het woud achterliet. Hij nam een stevig touw en een zaag en ging alleen het bos in.
De eenhoorn kwam snuivend op hem afstormen. Maar juist toen het woedende dier zich op zijn tegenstander wilde werpen, dook de kleermaker weg achter een dikke boomstam. Het beest daverde met zo'n kracht tegen de stam, dat zijn hoorn diep in het hout drong en daar bleef zitten. De kleermaker bond het dier stevig vast en zaagde de gevaarlijke hoorn af. Toen voerde hij het monster aan het touw mee naar het paleis.
Maar nog was de koning niet tevreden. Hij verzocht de kleermaker eerst nog even het wilde zwijn te doden dat in een van de wouden van het land was gezien. Ditmaal nam de kleermaker een groep jagers mee. Maar ook hen liet hij achter aan de rand van het bos terwijl hij alleen verder ging. Het wilde zwijn sprong op de kleermaker af, maar onze vriend was hem te vlug af. Hij glipte een schuurtje binnen dat daar toevallig stond, met het zwijn op zijn hielen. Toen kroop het kleermakertje door een klein raampje weer naar buiten. Het zwijn was te groot en te log om hem te kunnen volgen. Terwijl het monster nog grommend van woede voor het raam stond, rende de kleermaker om het huis heen en deed de deur op slot. Toen riep hij de jagers, die het beest neerschoten en het naar het paleis droegen.
Ditmaal was de koning wel verplicht zijn belofte te houden. De kleermaker werd prins en er werd een grote bruiloft gevierd.
Toen ze een paar jaar getrouwd waren, hoorde de prinses op een nacht hoe haar man in zijn slaap lag te praten. "Jongen," zei hij, "breng deze jas onmiddellijk naar de burgemeester. En vlug een beetje, anders zal ik je de oren eens wassen!"
"O, wat afschuwelijk!" hijgde de prinses. "Daar ben ik me toch met een doodgewone kleermaker getrouwd! Hoe kom ik van hem af?"
Ze liep naar haar vader en vertelde hem het hele verhaal. De koning zei dat ze zich maar geen zorgen moest maken, want hij wist er wel wat op. Ze moest de volgende nacht de deur van de slaapkamer openlaten, zo zei hij. Zo gauw de kleermaker sliep, zouden de dienaren van de koning het vertrek binnensluipen, de kleermaker overmeesteren en hem meenemen om hem te doden. De prinses beloofde dat ze er voor zou zorgen. Ze trippelde die dag heel opgewekt door het paleis, want alles zou immers in orde komen? Maar ze wist niet, dat een van de dienaren van de kleermaker het snode plan had afgeluisterd en alles aan zijn meester had overgebriefd!
Toen de prinses die nacht meende dat haar man vast in slaap was, sloop ze naar de deur en deed die open.
Tot haar grote schrik begon de kleermaker juist op dat moment weer in z'n slaap te praten. "Jongen," mompelde hij, "breng deze jas onmiddellijk naar de burgemeester. En vlug een beetje, anders zal ik je de oren eens wassen. Heb ik er niet zeven in één klap doodgeslagen? Heb ik niet twee reuzen verslagen en een eenhoorn en een wild zwijn? En zou ik dan bang zijn voor de kerels die op dit moment voor de deur van mijn slaapkamer staan?"
Bij die woorden gingen de geschrokken mannen er vandoor alsof de duivel hun op de hielen zat. En sindsdien heeft niemand nog een poging gedaan van de kleermaker af te komen. Voor de prinses zat er niets anders op dan er het beste maar van te maken.
Toen de oude koning stierf, besteeg het kleermakertje de troon. Hij heerste over het koninkrijk en gedurende zijn hele regeringsperiode, die vele jaren duurde, luidde zijn lijfspreuk: "ZEVEN IN ÉÉN KLAP."

Einde