De dertiende zoon van de koning van Ierland

Er was eens een koning in Ierland, die dertien zonen had. Nu woonde daar ook een wijze man die de koning om raad vroeg: 'Wat moet ik doen, dat het mij en mijn volk wel ga?'
'Heer koning, indien ge wilt dat het u goed ga, zend dan een van uw zonen de wereld in en houd hem niet voor uzelve!'
De koning riep zijn zoons. Zij moesten loten, en het lot trof zijn dertiende zoon, de jongste. Zijn naam was Sean. De koning gaf hem een snel paard en een scherp zwaard, omhelsde hem en zond hem weg.
Sean reed en reed... tot hij in een vreemd koninkrijk kwam. In dat rijk woonden drie reuzen in drie kastelen.
De eerste reus vond dat Sean een lekker maaltje voor hem was. Maar Sean versloeg hem met zijn scherpe zwaard en nam bezit van het kasteel, van het zwarte paard en van de zwarte mantel die hij in het kasteel vond.
Toen reed hij naar het tweede kasteel. De reus daar wilde hem ook opeten. Maar Sean versloeg hem met zijn scherpe zwaard en nam bezit van het kasteel, van het bruine paard en van de blauwe mantel die hij in het kasteel vond. Daarop reed Sean naar het derde kasteel. De derde reus wilde hem ook opeten maar hij versloeg hem en nam bezit van het kasteel en van de andere schatten die hij in het kasteel vond. De reus bezat een rood paard, laarzen van blauw glas en een mantel met alle kleuren van de regenboog.
Toen Sean de reuzen verslagen had, verfde hij zijn gezicht, zodat niemand hem zou herkennen en trad als koeherder in dienst bij de koning van dat vreemde land. Het land lag aan de grote oceaan.
Maar in de grote oceaan woonde een machtige draak met een bek, zo groot dat hij de hele wereld zou kunnen verslinden. Uit die machtige bek kwamen drie scherpe zwaarden. ledere zeven jaar moest een meisje uit dat land worden geofferd aan de draak. Dan kwamen alle meisjes van het gehele land bijeen en werd er geloot. Dit jaar was het lot gevallen op de mooie koningsdochter. De koning was wanhopig. Hij zond herauten naar alle landen om een held te zoeken, die de draak zou kunnen verslaan. Van heinde en ver kwamen helden naar de kust. Maar zodra zij die verschrikkelijke drakenkop uit de zee zagen oprijzen met zijn bek zo groot dat hij de hele wereld kon verslinden, en de drie scherpe zwaarden in zijn muil, renden ze weg en lieten de prinses alleen achter op het strand.
Toen kwam Sean. Hij had de zwarte mantel om en reed op het zwarte paard van de eerste reus. De draak was nog ver weg in zee, en Sean ging naast de prinses op het strand zitten. Na een poosje viel hij in slaap met zijn hoofd op haar schoot. Toen hij daar zo lag te slapen, trok ze drie haren uit zijn hoofd en verborg ze in haar mouw.
Maar lang duurde die rust niet. Want daar kwam de draak brullend en briesend aan om de prinses te verslinden. Sean werd wakker, sprong op, zwaaide vervaarlijk met zijn scherpe zwaard en sloeg met een slag de drakenkop af. Zonder hoofd rende de draak terug naar zee, en het hoofd rolde achter hem aan en groeide weer vast aan de romp. De draak was erg verbaasd. Niemand had hem nog ooit zijn kop afgeslagen. Hij zwom terug de zee in, draaide zich om en schreeuwde: 'Vandaag vecht ik niet meer, maar morgen kom ik terug, en dan eet ik alles op, alles en alles en alles.'
'Dat zullen we nog eens zien,' zei Sean. Hij liep kalm terug naar zijn koeien, en de prinses ging terug naar het paleis van haar vader.
De volgende morgen zat de prinses weer op het strand. Ze zat daar alleen, geen van de helden die uit verre landen waren gekomen, durfde haar te volgen. Zij hadden gehoord dat de drakenkop weer op het lijf van de draak was vastgegroeid. 'Zo'n monster kan niemand doden,' zeiden ze en zij reisden terug naar hun eigen land.
Maar Sean liet de prinses niet in de steek. Hij kwam aangereden gehuld in de blauwe mantel van de tweede reus en gezeten op het bruine paard. Hij ging naast de prinses zitten om samen te wachten op de komst van de draak. Weer viel Sean in slaap met zijn hoofd op haar schoot. De prinses haalde de drie haren uit haar mouw te voorschijn en hield ze naast het haar van Sean.
'Hetzelfde haar,' sprak ze langzaam. 'Hij is dus dezelfde held maar in andere kleren. Zou hij overwinnen? Misschien geeft het lot hem de overwinning.'
Daar kwam de kop van de draak boven de golven; zijn reusachtige bek was wijd opengesperd om de hele wereld te verslinden en de drie scherpe zwaarden glinsterden in het zonlicht.
'Ontwaak, ontwaak mijn sterke held!' riep de prinses, 'de draak komt eraan.'
Sean sprong op en rende het water in, de draak tegemoet. De draak richtte zich hoog op, zo hoog hij kon en torende hoog boven Sean uit. Toen sloeg Sean met zijn scherpe zwaard: met een geweldige slag sneed hij de draak in twee stukken. De rechterhelft viel aan de ene kant van Sean neer, de linkerhelft aan de andere kant. De helften renden het water in en groeiden weer aan elkaar. Toen draaide de draak zijn machtige kop om en riep: 'Ha, ha, vriendje, ik ben niet zo makkelijk dood te slaan. Vandaag vecht ik niet meer, maar morgen kom ik terug, en dan zal geen held ter wereld mij kunnen overwinnen.'
De prinses ging terug naar het paleis van haar vader en Sean ging terug naar zijn koeien.
'Wat moet ik doen?' dacht Sean. 'Zou ik iedere dag van mijn leven die draak moeten bevechten? Dat is niet om uit te houden!'
Toen het avond werd, ging hij naar het derde kasteel van de derde reus. De oude huishoudster van het kasteel sprak hem aan: 'Wat kijk je ernstig, Sean, waar pieker je over?'
'Ik weet niet hoe ik de draak moet verslaan,' zei Sean.
De oude huishoudster was Sean erg dankbaar, omdat hij haar van de reus verlost had en in het kasteel had laten wonen. Ze sprak: 'Laat je scherpe zwaard rusten. Je zwaard vermag niets tegen deze draak. Maar gooi hem dit in zijn vreselijke muil, en kijk wat er gebeurt,' en ze gaf Sean een rimpelig oud bruin appeltje.
De volgende morgen zat de prinses weer op het strand. Daar kwam Sean aangereden op het rode paard van de derde reus, om zijn schouders de veelkleurige mantel, als van de regenboog en aan zijn voeten de blauw-glazen laarzen. Nu hoefde ze niet naar zijn haar te kijken, ze herkende hem en riep vrolijk:
'Daar komt mijn held weer aangereden. Misschien hoef ik vandaag toch niet te sterven.'
Sean steeg van zijn paard en keek uit over de zee. Ja, daar kwam de draak aan, zijn kop was te zien boven de golven; hij kwam nader, steeds nader. De zwaarden in zijn muil glinsterden in de zon. Zijn grote klauwen woelden de aarde op, zodat het water bruin werd.
'Vandaag verslind ik haar. Niemand kan mij weerstaan!' brulde het monster en zijn stem weergalmde tegen de rotsen. Voorzichtig deed Sean een stap achteruit, nog een stap... nog een stap, tot dertien stappen. De draak kwam het strand op en opende wijd zijn muil, om Sean en de prinses en de hele wereld te verslinden. Toen mikte Sean de kleine rimpelige bruine appel in zijn bek... een wonder gebeurde: de draak viel om en lag aan de voeten van Sean uitgestrekt op het zand. Zijn lichaam smolt weg, alleen een bruine glibberige massa bleef over. De golven van de zee overspoelden het strand en in een oogwenk was alles verdwenen.
De prinses rende op Sean af, om hem te omhelzen. Maar hij sprong te paard en galoppeerde weg. Het enige wat zij kon pakken was een van zijn blauwe glazen laarzen.
Toen het volk vernam dat de draak verslagen was, begon iedereen te dansen en feest te vieren. Feestvuren werden ontstoken en de klokken werden geluid. De koning zond zijn herauten uit om te verkondigen, dat de prinses zou trouwen met de held die de draak had verslagen. De prinses wilde niets liever, maar waar was hij gebleven? Niemand had hem gezien. Toen ontbood de koning alle ongetrouwde mannen van het hele land bij het paleis te komen om de blauwe glazen laars te passen.
'Wie de laars past, zal met mijn dochter trouwen!' sprak de koning plechtig.
Ze kwamen allemaal, jong en oud, groot en klein, zelfs de helden die uit verre landen gekomen waren en weggelopen, keerden terug om te komen passen.
Maar de laars paste niemand. Als een grote man hem aanpaste, werd de laars klein, alsof het een poppelaarsje was. Als een kleine man hem paste werd de laars groot, alsof het een reuzenlaars was. Sommigen vervloekten de laars, anderen konden wel huilen, maar allen, rijk en arm, dropen teleurgesteld af.
Wat moest de koning doen?
Hij liet zijn blinde zanger komen en vroeg die oude wijze man om raad. 'U hebt toch een koeherder? Laat die de laars eens passen.'
De koning zond zijn dienaren uit om de herder te halen. Maar ze konden hem nergens vinden.
Toen zei de blinde zanger: 'Was er niet een jonge held, die de drie reuzen versloeg in de drie kastelen op de drie heuvels?'
'Jawel,' zei de koning, 'daar heb ik van gehoord.'
'Laat hem komen, majesteit,' sprak de blinde zanger.
De koning zond twintig sterke mannen uit, om de held te halen die de drie reuzen gedood had.
Zij gingen naar het eerste kasteel, maar dat was leeg. Zij gingen naar het tweede kasteel, maar dat was ook leeg. Toen gingen ze naar het derde kasteel, en daar zat Sean in de keuken te eten met de huishoudster.
Sean had geen zin om naar het paleis te gaan. Hij pakte de twintig sterke mannen beet, bond hun handen aan elkaar en hun voeten en at verder.
De koning zond nog eens twintig sterke kerels toen de eersten niet terug kwamen. Tegen de tijd dat zij in het derde kasteel aankwamen, was Sean net bezig een bijenzwerm te vangen in een korf.
'Ga mee naar het paleis van de koning en houd op met dat werk,' zei de aanvoerder van de mannen.
Maar Sean greep de mannen, bond ze net zo vast als de eersten en ging verder met zijn bijen.
Toen ook die mannen niet terugkwamen, vroeg de koning aan de blinde zanger wat hij moest doen.
'Gij moet zelf gaan,' sprak de blinde man.
En de koning ging. De prinses bleef in het paleis met de glazen laars en wachtte. De koning ging naar het eerste kasteel; de koning ging naar het tweede kasteel; de koning ging naar het derde kasteel en daar vond hij eindelijk Sean. Hij zat kaart te spelen met de huishoudster.
'Alle mannen van het hele land moeten de laars passen in mijn paleis. Waarom ben jij niet gekomen?' vroeg de koning.
'Omdat ik liever op blote voeten loop,' zei Sean en speelde verder. De koning kon zeggen wat hij wou, Sean ging niet mee. Ten slotte werd de koning zo radeloos, dat hij op zijn knieën viel en Sean met tranen in de ogen smeekte om mee te gaan. Dat kon Sean niet aanzien, een koning op zijn knieën. Hij gooide de kaarten op tafel, stond op en ging mee. Op hetzelfde moment sprong de glazen laars weg uit de handen van de prinses, sprong het raam uit en sprong naar Sean toe en floepte één twee drie, om zijn rechtervoet.
Sean schoot in de lach. 'Goed, goed, ik zal met de prinses trouwen, en ze hoeft zich niet voor mij te schamen, want ik ben ook een prins, de dertiende zoon van de koning van Ierland,' en hij vertelde de koning zijn hele geschiedenis.
Hij maakte de mannen los en samen gingen ze naar het paleis.
De dertiende prins trouwde met de prinses en zij gingen wonen in het kasteel van de derde reus. Zij kregen vele kinderen en leefden lang en gelukkig vele vele jaren.
De huishoudster was het aller-gelukkigste, want zij mocht voor al die kinderen zorgen.

Een sprookje uit Ierland