Drie rode hobbelpaardjes

Drie rode hobbelpaardjes, die sloegen aan het hobbelen, aan 't hobbelen om het hardst. Ze hobbelden door straten, ze hobbelden door stegen, ze hobbelden over pleinen en hobbelige wegen. Ze hobbelden over hobbeltjes, ze hobbelden over bobbeltjes, ze hobbelden over knobbeltjes, ze hobbelden over wei en strand, ze hobbelden door het hele land.

Naar Utrecht en naar Sappemeer, naar Valkenburg en Winterswijk, naar Vlissingen en Wormerveer en Broek op Langendijk. En overal waar ze hobbelden, daar stonden de mensen langs de kant en riepen: 'Hup, hup, hup!' en zwaaiden met vlaggetjes in hun hand.

Maar toen begon het te regenen, te regenen om het hardst. De paardjes zeiden: 'Wat is dit?' en werden van rood verschrikkelijk wit - en werden tot in hun manen nat, zodat ze riepen: 'Wat is dat?'

En alle mensen liepen heen. Toen zijn de paardjes doodalleen maar weer naar huis gehobbeld. Daar stonden ze dan in hun stal, hun oude hobbelpaardenstal en zuchtten: 'Het is al te mal, waar zijn we aan begonnen

en wie heeft nou gewonnen?'