In een bootje van papier

'Dorien, hoe vind je mijn bootje van papier?' vraagt Alfred trots. `Samen met opa gemaakt.'
'Tof!' bewondert zijn vriendinnetje de boot.
'Zullen we het te water laten op het riviertje?'
'Goed idee!' vindt Alfred. Dorien draagt een rieten mand, boordevol lek­kers.
Vandaag gaan ze picknicken bij de rivier. Dat is hun lievelingsplek.
'Droedel, blijf op je wielen staan!' roept Dorien tegen haar hond.
Droedel is roodbruin en van hout. Overeind blij­ven op zijn wieltjes is niet makkelijk, zo hotse­bots over het gras.
'Ik neem Droedel wel onder mijn arm', stelt Alfred voor. `Daar groeien aardbeien', ontdekt Dorien.
'Die nemen we mee als toetje!' zegt Alfred.
Dorien proeft eerst.
`Lekker zoet!' geniet ze. `Jij ook een


Om beurten proeven ze een aardbei, tot ze alle­maal in hun buik verdwenen zijn.
Dorien likt haar vingers af. Er zitten rode vegen tot op haar neus.
'Wat ben jij een smeerpoes!' vindt Alfred.
'Wat ben jij een net jongetje, bah!' plaagt Dorien.
'Om het eerst bij de rivier?'
'Je vergeet je mand!' roept Alfred.
Dorien hoort het niet.
Dus gaat hij haar maar achterna met zijn boot, Droedel en de picknick-mand.
'Ik ben eerst!' juicht Dorien.
Alfred laat zich puffend op de grond vallen.
'Dat is niet eerlijk!' gromt hij. 'Ik moest alle spul­len meezeulen!"
'Je bent lief!' glimlacht Dorien. 'Mag ik nu jouw bootje te water laten?'
Alfred knoopt er een touwtje aan. Dorien zet de papieren boot in het riviertje.
Ik wou dat we piepklein waren,' droomt ze, `dan konden we meevaren. Eerst de kleine rivier af. Dan in de grote rivier. Daarna drijven we ver­der op de brede stroom tot in de zee.' 'Misschien voert deze rivier ons dan naar sprookjesland', fantaseert Alfred.
'Ik zou wel eens een echte kabouter willen ontmoeten!'
'En ik een elfje', zegt Dorien. 'Of een draak die vuur spuwt!' De kinderen merken niet dat er een kabouter luistervinkt.
Het is Kroos.
Hij zit achter een oude knotwilg.
Hij zit aan de waterkant met een vis-hengel. Maar echt vissen doet hij niet. De dobber dobbert zonder aas in het water. Een dikke goudvis gebruikt de dob­ber als speeltje.
'Heb je dat gehoord, Glitter?' fluistert Kroos. 'Die kinderen willen graag naar sprookjesland.'
Vis Glitter knikt.
'Ik zou ze wel kunnen meenemen,' bedenkt Kroos, 'maar ik mag niet voorbij de oude knot­wilg komen. Die staat op de grens van sprook­jesland.'
Kroos plukt aan zijn baard.
'Misschien kun jij ze hierheen lokken', stelt hij Glitter voor. De goudvis zwemt naar de kinderen toe.
Een goudvis!' roept Dorien.
'Hier zitten geen goudvissen', zegt Alfred ongelovig.
'O nee? Wat is dit dan? Een haai?'
Alfred buigt zich over het water.
'Je hebt gelijk', geeft hij toe.
'Het is een vette goudvis. Wat een dikke!'
Vet? Dik? denkt Glitter beledigd. Ik zal die twee wijsneuzen eens een lesje leren!
Hij zwemt in volle vaart op het papieren bootje af. Het schiet een eind verder.
Dorien schrikt.
Ze laat het touw los.

'Pas op!' gilt Alfred. Hij probeert het touw vast te grabbelen.
Maar Glitter geeft het bootje nog een extra zet.
Het touw glipt door Alfreds handen.
Floep!
Daar gaat het bootje van papier!
Glitter zwemt het achterna. Het riviertje stroomt snel.
Het bootje vaart voorbij Kroos.
'He, Glitter, wat heb je nou weer uitgespookt!' roept de kabouter boos.
Hij probeert het papieren bootje tegen te houden. Dat lukt niet.
'Vooruit vis, pak het touw!' gilt hij.
Glitter zwemt zo vlug zijn vinnen hem voeren kunnen.
Kroos volgt hem langs de oever.
De goudvis hapt naar het touw. Beet! Met veel moeite sleept hij zijn buit naar de kant. Kroos trekt het bootje op de oever. 'Hoe krijg ik dit scheepje weer bij die kinderen?' vraagt hij zich af.
'Ik kan een eindje terugvaren', mompelt hij. 'Tot bij de knotwilg. Maar tegen de stroom op... Dat is niet makkelijk. Misschien kun jij me trekken, Glitter!'
Glitter blaast boze belletjes. Hij heeft helemaal geen zin om hard te werken.
Ik zal extra muggenlarven voor je vangen', belooft Kroos. 'En verse waterpest plukken.'
Oké" blubt de goudvis.
De kabouter duwt het bootje weer in het water.
Dan klautert hij erin.
'He, hop, Glitter!' roept hij.
Alfred ziet zijn bootje niet meer.
'Dit is allemaal jouw schuld!' mokt hij.
'Sorry', zegt Dorien.
Nu moet ik helemaal opnieuw beginnen', zeurt Alfred. 'Het lukt me nooit meer!'
'We kunnen een eindje langs de oever lopen', stelt Dorien voor. 'Misschien is het klem geraakt tussen de lisdodden. En dan vissen we het op uit de rivier.'
'Pfff! Mijn bootje is allang een prop kleddernat papier!' gromt Alfred.
'Wat ben jij somber!' zucht zijn vriendinnetje.
'Kom op, Droedel, we gaan op zoek.'
Alfred slentert hen achterna.
'Vergeet onze picknick-mand niet!' roept Dorien.
'Die haal ik wel', zucht Alfred.
Opeens hoort hij Dorien gillen.
'Alfred! Je bootje komt terug!'

 

Hoe kan dat nou, denkt hij?
'En er zit een kabouter in!'
'Dorien, je bent gek!' brult Alfred terug.
'Nee, echt!' roept Dorien. 'Kom snel!'
Alfred holt de longen uit zijn lijf. Stel je voor dat Dorien gelijk heeft! Daar zit ze!
'Dorien!' hijgt hij. Waar is het bootje?'
Dan blijft hij stokstijf staan.
Naast Dorien zit een... kabouter.
En naast de kabouter, ligt het bootje!
'Dit is Alfred', stelt Dorien haar vriendje voor.
'Ha... hallo!' stottert Alfred.
Ik ben Kroos', zegt de kabouter. 'Je hebt een pracht van een boot gebouwd!'
'Ik snap er niks van!' zegt Alfred.

'Het is mijn schuld dat je bootje er vandoor ging', verontschuldigt Kroos zich. 'Nu ja, eigen­lijk de fout van Glitter, mijn goudvis.'
Glitter slaat verontwaardigd zijn staart boven water.
'Ik wilde jullie lokken', gaat Kroos verder.
'Waarom?' vraagt Dorien verbaasd.
'Ik hoorde jullie praten over sprookjesland', ver­telt de kabouter.
'Je kon toch naar ons toekomen?' vindt Alfred.
'Nee, nee!' schrikt Kroos. 'Ik mag niet voorbij de knotwilg! Daar ligt de grens van sprookjesland.
Een stap te ver, en... foetsie kaboutertje!'
'Ik wist niet dat sprookjesland zo dichtbij was!' zegt Dorien. 'Kun jij ons meenemen?' vraagt Alfred.
Ik wil naar de elfjes', droomt Dorien.
'Goed!' beslist Kroos. 'Daar is het net feest! Ga tegen elkaar staan...'
Dorien houdt Droedel in haar armen geklemd.
Alfred heeft de picknick-mand.
Ze knijpen hun ogen dicht.
Wat zou die kabouter van plan zijn?
Kroos schraapt zijn keel:
'Plits, plets, water in de goot
die kinderen zijn veel te groot!


Slibber, slabber, slijm.
Maak ze piep, piep klein.'


Dorien en Alfred voelen zich raar in hun hoofd.
Hun maag kriebelt. Hun tenen krullen...
'Durf jij je ogen open te doen?' vraagt Dorien.
'We doen het samen', stelt Alfred voor.
Een, twee, drie...'
'Het gras is gegroeid!' roept Dorien.
'Moet je die vlinders zien!' verwondert Alfred zich. 'Ze zijn groter dan mijn twee handen!'
'Oef! gelukt!' zucht Kroos. 'Het is de eerste keer dat ik dit probeer. Stap maar aan boord!'
'Hier ligt een plastic lepeltje', wijst Dorien.
'Het lijkt wel een roeispaan nu wij gekrompen zijn', lacht Alfred.
Kabouter Kroos neemt het mee.
Een roeispaan', zegt hij. 'Prima idee!'

En zo varen Alfred en Dorien naar het land van de elfjes. Glitter zwemt naast het bootje van papier. Dorien aait hem over zijn rugvin.
'Glitter is een pracht van een goudvis', vindt ze.
Dat meisje is veel leuker dan die jongen, meent Glitter. En hij drukt een vissenzoen op Doriens hand.