De kattenkolonie

HEEL, HÉÉL LANG geleden, in de tijd dat de dieren iog konden spreken, woonden er eens een heleboel katten bij elkaar in een groot, verlaten huis dat vlak bij ;en stad stond. Die katten hadden alles wat hun hartje negeerde. Zij hadden een fijne woning, zij waren goed gevoed en als er een domme muis te dicht bij hun huis kwam, vingen ze hem. Niet om hem op te eten, hoor, maar gewoon omdat het leuk was muizen te vangen.
De oude mensen uit de stad vertelden hun ouders wel eens te hebben horen praten over vroeger. Toen was er eens een tijd geweest met zoveel ratten en muizen, dat er geen korreltje graan meer op de akkers was te vinden. De katten hadden het land van die plaag verlost en als beloning mochten hun nakomelingen nu in dat grote huis wonen.
Niemand wist hoe de katten aan het geld kwamen om alles te betalen of wie er betaalde, want dit verhaal is al zo lang geleden gebeurd. Maar één ding is zeker: zij waren rijk genoeg om er een meid op na te houden. De katten woonden namelijk wel erg gezellig samen en kibbelden niet meer dan gewone mensen, maar zij waren niet handig genoeg om zelf het huishouden te doen. Zij hadden vooral iemand nodig die hun vlees kookte of braadde, want rauw wilden zij het niet eten.
Het was moeilijk het de dieren naar de zin te maken en bovendien hadden de meeste vrouwen er al gauw genoeg van de hele dag alleen maar katten om zich heen te hebben. Daardoor kwam het dat de dieren nooit lang achter elkaar dezelfde dienstbode hadden. In de stad was het een gewoonte geworden, als je geen cent meer had, te zeggen:
"Ik zal maar voor de katten gaan werken." En veel arme vrouwen deden het ook.
Nu woonde er in de stad een weduwe met twee dochters. Lizina, de jongste dochter, had het helemaal niet prettig thuis en vaak kreeg zij niet genoeg te eten, terwijl haar oudste zuster juist geweldig verwend werd door hun moeder. Als Lizina zich durfde te beklagen, kreeg zij altijd een stevig pak slaag. Er kwam een dag dat zij het niet langer uithield en wanhopig riep zij tegen haar moeder en zuster:
"Omdat jullie me zo haten, zullen jullie het wel fijn vinden van me af te zijn — ik ga voor de katten werken!""Hoepel op!" riep haar moeder. Zij pakte een oude bezem en kwam er dreigend mee naar Lizina toe. Het meisje wachtte haar niet af, maar holde de deur uit en stond pas stil toen zij bij het huis van de katten was aangekomen. Hun keukenmeid was juist die ochtend weggegaan na een hevige ruzie met het hoofd van het huis. De kat had haar bijna de ogen uit het hoofd gekrabd, zo hevig was die ruzie geweest. De katten waren dus maar wat blij dat er al zo vlug nieuwe hulp kwam en zij zetten Lizina meteen aan het werk. Zij moest het eten voor hen klaarmaken. Lizina vond dat wel een beetje eng, want ze wist niet wat de katten lekker vonden.
Terwijl ze aan het werk was, kwamen er steeds nieuwe katten de keuken binnen, die het nieuwe meisje wilden zien. Er liep er steeds een vlak voor haar voeten, een ander zat op de leuning van haar stoel terwijl zij de groente schoonmaakte, een derde zat naast haar op tafel en een stuk of zes katten scharrelden rond tussen de potten en pannen op de planken.
Zij waren allemaal aan het spinnen, wat betekende dat de nieuwe hulp hun goed beviel, maar Lizina kende de kattentaal nog niet en vaak wist zij niet, wat de dieren van haar verlangden. Maar zij was een vriendelijk en lief meisje en zij raapte de jonge katjes op die waren gevallen, ze suste ruzies en de oudste kat, die een manke poot had, mocht op haar schoot zitten.

Alle katten waren erg ingenomen met het nieuwe meisje en toen Lizina hun taal verstond en hun gewoonten kende, werd het nog beter. Nog nooit was het huis zo schoon geweest en het vlees zo goed klaargemaakt, en waren de zieke dieren zo goed verzorgd. Een paar weken later kregen de katten bezoek van een oude kater, die zij hun vader noemden. Hij woonde alleen in een schuur boven op de heuvel en van tijd tot tijd kwam hij naar beneden naar het huis om te zien hoe het met de kleine kolonie ging. Toen hij Lizina zag, vond ook hij haar erg aardig.
Hij vroeg de katten: "Zorgt dit aardige, zwartogige meisje goed voor jullie?" En alle katten antwoordden uit één mond: "O ja, vader Gatto, we hebben nog nooit zo'n goede dienstbode gehad!" Bij elk volgend bezoek van vader Gatto was het antwoord hetzelfde. Maar na een tijd merkte de oude kat, die altijd alles zag, dat het aardige dienstmeisje steeds bedroefder werd.
"Wat is er, lief kind, is iemand onaardig tegen je geweest?" vroeg hij op een dag, toen hij haar bijna huilend in de keuken aantrof. Nu barstte Lizina echt in tranen uit en tussen haar snikken door zei zij:
"Nee, dat is het niet, ze zijn juist allemaal erg aardig voor me. Maar ik zou zo graag iets van thuis horen en ik verlang zo naar mijn moeder en mijn zuster."
"De oude, verstandige Gatto begreep best hoe het meisje zich voelde en daarom zei hij: "Je mag naar huis en je hoeft niet terug te komen voor je het zelf wilt. Maar eerst wil ik je belonen voor de vriendelijke manier waarop je voor mijn kinderen hebt gezorgd. Ga mee naar de onderste kelder. Daar ben je nog nooit geweest, want ik houd die altijd gesloten en de sleutel neem ik altijd mee." Lizina keek verbaasd rond in het grote keldergewelf onder de keuken. Er stonden twee grote, stenen vaten. In de ene zat olie, in de andere een vloeistof die glansde als goud.
"In welke van deze twee potten zal ik je onderdompelen?" vroeg vader Gatto met een grijns waardoor al zijn witte tanden te zien waren. Zijn snorren stonden overeind aan weerszijden van zijn kop. Het meisje keek vanonder haar lange, donkere wimpers naar de vaten en zei

verlegen: "In de oliepot." Ze vond dat ze niet kon vragen in goud gebaad te worden.
Maar vader Gatto zei: "Nee, nee, je hebt iets beters verdiend." Hij tilde haar op met zijn sterke voorpoten en liet haar voorzichtig in het gouden vocht zakken.
O, wat een wonder! Toen Lizina eruit kwam, straalde zij als de zon op een mooie zomerse dag. Alleen haar rose wangen en haar zwarte haar waren niet van kleur veranderd, maar voor de rest was ze net een gouden beeld geworden.
Vader Gatto spon luid van voldoening. "Ga nu naar huis," zei hij, "naar je moeder en je zuster. Als je onderweg een haan hoort kraaien, kijk dan naar hem, maar als je een ezel hoort balken moetje de andere kant opkijken." Lizina kuste dankbaar de witte poot van de oude kat en ging naar huis. Toen zij er bijna was, kraaide de haan en vlug keek zij naar het dier. Meteen verscheen er een prachtige, gouden ster op haar voorhoofd, vlak boven haar glanzend zwarte haar. Even later balkte de ezel en Lizina paste goed op niet naar het weiland te kijken, waar hij graasde.
Haar moeder en zuster zaten voor het huis en gaven een gil van verbazing en bewondering toen ze haar zagen. Hun uitroepen werden nog luider toen Lizina haar zakdoek uit haar zak haalde en er meteen een handvol goudstukken mee te voorschijn trok. Een paar dagen had Lizina het heel fijn thuis, want zij had alles wat zij had meegebracht aan haar moeder en zuster gegeven, behalve haar gouden kleren. Die kon ze namelijk niet uit krijgen, hoe hard haar zuster — die gek was
van jaloezie - er ook aan trok. Ook de gouden ster kon niet van haar voorhoofd worden genomen.
Daar werd Peppina zo spinnijdig over dat zij op een dag zei: "Nou ga ik eens naar de katten om te zien wat ik van ze los kan krijgen." Zij nam Lizina's mandje en tasje en vertrok al vóór de zon opging van huis. "Ik zou best wat van het goud van de katten kunnen gebruiken," dacht zij onderweg.
De katten hadden intussen nog geen nieuwe hulp aangenomen; ze wisten dat ze er nooit een zouden krijgen die net zo goed was als Lizina. Ze waren nog steeds bedroefd dat Lizina was weggegaan. Toen zij hoorden dat Peppina haar zuster was, liepen zij het meisje blij tegemoet. Maar de jonge katjes fluisterden onder elkaar: "Ze lijkt helemaal niet op Lizina."
"Stil, houdje gemak," zeiden de oude katten. "Niet alle dienstmeisjes kunnen mooi zijn."
Maar de jonge katjes hadden gelijk, Peppina leek in niets op haar zuster. Ook de oudere, wijzere katten moesten dat al gauw toegeven.
De eerste de beste dag dat zij er was, deed zij de keukendeur achter zich op slot voor de neus van de katers, die het altijd zo fijn hadden gevonden Lizina aan het werk te zien. Een jonge brutale kat klom door het open keukenraam en sprong op de tafel. Maar toen kreeg hij van Peppina zo'n harde klap met de deegroller, dat hij een uur lang lag te huilen van de pijn.
ledere dag werd het erger. Het humeur van Peppina werd al slechter en slechter en zij voerde haast niets uit. Grote stofvlokken lagen in de hoeken van alle kamers; er hingen spinnewebben aan de plafonds en voor de ramen, en de bedden werden haast nooit opgemaakt. En de veren bedden, waar de oude en zwakke katten zo graag in sliepen, waren sinds Lizina weg was nooit meer opgeschud. Toen vader Gatto weer eens op bezoek kwam, vond hij de hele kolonie op stelten.
"Een van Caesars poten is zo opgezet, dat wij bang zijn dat hij gebroken is," zei er een. "Peppina heeft hem met haar klomp geschopt. Hector heeft een grote wond op zijn rug, op de plaats waar Peppina een stoel naar hem heeft gegooid. En Agrippina is met haar

drie jonge katjes van honger gestorven, doordat Peppina hen vergeten heeft in hun mandje op zolder. We kunnen het echt niet langer met dat schepsel uithouden — stuur haar alstublieft weg, vader Gatto! Lizina zal er niet boos om zijn; zij weet zelf wel hoe haar zuster is.""Kom hier," zei vader Gatto op zijn strengste toon tegen Peppina. Hij nam haar mee naar de kelder en liet haar dezelfde stenen vaten zien die hij Lizina had getoond.
"In welk van deze vaten zal ik je onderdompelen?" vroeg hij en het meisje zei vlug: "In de gouden vloeistof," want zij was net zo onbescheiden als zij slecht en kwaadaardig was.
Vader Gatto's gele ogen schoten vuur. "Dat heb je niet verdiend!" riep hij met donderende stem. Hij pakte het meisje op en wierp haar in het vat met olie, waar ze haast in stikte. Toen zij gillend en spartelend weer bovenkwam, greep de woedende kater haar opnieuw beet en rolde haar door de as die op de vloer lag. Toen stond ze op en vies dat ze was! Werkelijk te vuil om aan te pakken. Vader Gatto duwde haar de deur uit en riep: "Eruit! En als je een balkende ezel tegenkomt, moetje naar hem kijken."
Woedend strompelde Peppina naar huis, blij dat ze een stok vond waar ze tenminste op steunen kon. Toen ze vlak bij het huis van haar moeder was, hoorde zij een ezel balken in de wei rechts van haar. Vlug draaide zij haar hoofd die kant op en meteen greep zij met haar hand naar haar voorhoofd, waar opeens een ezelsstaart zwaaide. Ze rende naar huis, gillend van woede en ontzetting.
Het duurde twee uur voordat Lizina met warm water en twee grote stukken zeep de laag olie en as van haar zuster had afgewassen. Maar wat de ezelsstaart betreft, die was er met geen mogelijkheid af te krijgen. Hij zat net zo vast op Peppina's voorhoofd als de gouden ster op dat van Lizina!
Hun moeder was razend. Eerst sloeg ze Lizina onbarmhartig met de bezem en daarna nam zij haar mee naar de put en gooide het meisje erin. Toen ging zij weg en liet haar huilend en om hulp roepend achter op de bodem van de put.
Maar voordat dit allemaal gebeurde, was de zoon van de koning

op een dag langs het huis van de moeder gekomen en hij had Lizina gezien, die zat te naaien in de huiskamer. Ach, wat had hij haar mooi gevonden! Hij was nog een paar keer langs gekomen en tenslotte had hij de moed gevonden naar het raam te gaan en te fluisteren: "Lief, mooi meisje, wil je mijn bruid zijn?" En zij had geantwoord: "Ja, dat wil ik."
De ochtend nadat de moeder Lizina in de put had gegooid, kwam de prins zijn bruid halen. Op de bank zat een meisje en om haar hoofd was een witte sluier gewikkeld. "Zo gaan de meisjes hier altijd naar hun bruidegom toe," zei de moeder, die hoopte dat ze de prins met Peppina kon laten trouwen in plaats van met Lizina. Zij had de ezelsstaart om het hoofd van haar dochter gewonden en daar overheen de sluier gedaan, zodat er van de staart niets te zien was. De prins was jong en verlegen; hij protesteerde dus niet en liet Peppina naast zich zitten in de koets.
De weg naar het kasteel van de koning voerde langs het huis van de katten en toen de koets aankwam, zaten ze allemaal voor de ramen. Het was namelijk bekend geworden, dat de prins met het mooiste meisje van de wereld zou gaan trouwen en dat zij een gouden ster op haar voorhoofd had. Daardoor wisten zij, dat dat meisje hun geliefde Lizina moest zijn. Toen de koets langzaam voorbij reed, gingen alle katten opeens zingen en dit was hun lied.
Miauw! Miauw! Miauw!
Prins, kijk goed naast jou!
Daar zit de gemene Peppina,
In de put zit de lieve Lizina!
De koetsier verstond de kattentaal beter dan de prins. Toen hij hoorde wat de katten zongen, hield hij de paarden in en vroeg: "Begrijpt Uwe Hoogheid wat de katten zeggen?"
De katten zongen het lied weer, nog harder dan eerst. Toen trok de prins de sluier weg van het meisje naast hem en zag eronder het pafferige, opgezette gezicht van Peppina en de ezelsstaart die om haar

hoofd gewonden was. "Bedriegster!" riep hij bevend van woede. Hij liet de koets meteen omdraaien en bracht de dochter terug naar de moeder die hem had willen bedotten. Met zijn zwaard in de hand eiste hij Lizina op, op zo'n dreigende toon dat de moeder zich naar de put haastte en haar gevangene eruit haalde.
Lizina's kleren en haar ster straalden met zo'n gloed, dat het hele kasteel erdoor verlicht werd, toen de prins met haar thuisgekomen was bij zijn vader, de koning. De volgende dag trouwden zij en alle katten kwamen op de bruiloft en vader Gatto was de eregast. Lizina en haar prins leefden nog lang en gelukkig.

Einde

Bron: Sprookjesboek Readers Digest
Italiaans volksverhaal