De schone slaapster in het bos

Er was eens een koning en een koningin. Ze waren al heel lang getrouwd, maar hadden nog steeds geen kinderen. Ze hadden daarover veel verdriet Maar op een dag werd er een dochter geboren. Wat waren de koning en de koningin blij! Ze gaven een groot feest voor hun onderdanen. Later werd het kleine prinsesje gedoopt. Voor de doopplechtigheid bad de koning zeven feeën uitgenodigd, die allen peet zouden zijn over het prinsesje
Na afloop van de plechtigheid gingen de koning, de koningin en de zeven feeën naar de grote eetzaal in het paleis. Daar stond een grote tafel gedekt met porseleinen borden en schalen. De kristallen glazen waren gevuld met wijn.
Voor ieder van de feeën had de koning een verrassing gekocht. Het was een lepel, een vork en een mes van echt goud, bezet met parels en diamanten. Hij had het nog ingepakt gelaten en op hun bord gelegd. Pas toen allen aan tafel zaten liet de koning hen het pakje openmaken. De feeën waren verwonderd, dat ze ieder zo'n duur cadeau gekregen hadden.'Ze bedankten de koning en de koningin. Maar juist, toen allen door elkaar spraken, trad er een oude fee de eetzaal binnen. Iedereen dacht, dat ze al een tijd dood was.
De koning liet dadelijk voor haar dekken, maar kon haar geen gouden lepel, vork en mes geven, want hij had maar zeven cadeautjes gekocht. De oude fee dacht, dat de koning haar expres vergeten had. Ze bromde zacht lelijke woorden over de koning.
Een jonge, knappe fee, die naast haarzat, hoorde dat. Ze verstopte zich na het eten achter de dikke, fluwelen gordijnen, omdat ze bang was, dat de boze fee het kleine prinsesje misschien kwaad zou willen doen. Zij zelf zou dan als laatste toverfee het kwaad nóg kunnen herstellen. Terwijl de jonge, knappe fee achter de gordijnen stond, begonnen de andere feeën hun gaven aan de kleine prinses te schenken.
De eerste fee gaf als geschenk, dat ze het mooiste meisje van de wereld zou worden.  
De tweede, dat ze lief als een engel zou zijn,
De derde,dat ze heel mooi
De vierde, dat ze goed zou kunnen dansen.
De vijfde, dat ze zo mooi zou kunnen zingen als een nachtegaal.
De zesde, dat ze alle muziekinstrumenten zou kunnen bespelen.
De oude fee schudde nijdig haar hoofd en sprak:
„De prinses zal zich aan een spoel van een spinnewiel prikken! Even daarna zal ze sterven!" De koning en de koningin schrokken zo, dat de tranen in hun ogen kwamen en hun gezicht krijtwit werd. De feeën schrokken niet minder. Maar plotseling kwam de zevende fee achter de fluwelen gordijnen vandaan. Ze riep met heldere stem:
„Weest gerust, koning en koningin' Het prinsesje zal niet sterven. Ik bezit geen macht genoeg om alles, wat de oude fee gezegd heeft, ongedaan te maken. De prinses zal zich aan een spoel in de hand prikken. Maar ze zal niet sterven. Ze zal wel in een diepe slaap vallen, die honderd jaar zal duren. Een koningszoon zal haar uit die slaap wekken.'" De koning liet meteen overal omroepen, dat het verboden was, om een spinnewiel in huis te hebben. Wie er toch een had, kreeg de doodstraf!
Toen de prinses zestien jaar was, was ze eens met de koning en de koningin op één van hun kastelen. De jonge prinses was nog nooit eerder in dit mooie gebouw geweest. Ze liep van de ene kamer naar de andere.
Plots zag ze een wenteltrap. De prinses liep de trap op en kwam in een
torenkamertje, waar een oude vrouw zat te spinnen. De goede vrouw wist niet, dat dit verboden was.
„Wat doet u daar?" vroeg de prinses nieuwsgierig. „Ik ben aan het spinnen," zei de vrouw. Ze kende de prinses niet. „Wat leuk gaat dat! Mag ik ook eens proberen?" De oude vrouw vond het goed en de prinses nam de spoel in haar hand.
Onmiddellijk prikte ze zich in haar vinger en viel bewusteloos neer.
De vrouw liep de trap af en riep luid om hulp. Van alle kanten kwamen dienaren aanlopen, Één waste het gezicht van de prinses met koud water. Een ander hield een doek, gedrenkt in reukwater, onder haar
neus. Maar het hielp allemaal niets. De prinses bleef bewusteloos.
De koning, die ook op het geroep haar boven gesneld was, herinnerde
:zich de voorspelling van de feeën. Toen hij zijn dochter bewusteloos zag liggen, begreep hij, dat ze nu honderd jaar zou slapen. Hij liet de prinses naar de mooiste kamer in het huis brengen en legde haar op het bed van echte zijde, met kanten stroken versierd. De knappe fee, die de laatste voorspelling had gedaan en het leven van de prinses gered had, werd door de koning gewaarschuwd om naar het buitenhuis te komen. Binnen een uur was ze er al. Ze keurde alles goed, wat de koning gedaan had. Maar daar de fee aan alles dacht, vond ze het beter, dat de prinses niet alleen in het kasteel zou zijn, als ze over honderd jaar zou ontwaken.
Ze raakte ieder met haar toverstaf aan, behalve de koning en de koningin. Onmiddellijk vielen de dienaren, de hofdames, de dienstmeisjes, de officieren, de koks en de koksmaatjes in slaap op de plaats, waar ze stonden of zaten.
De fee raakte ook de paarden, de waakhonden en de stalknechten aan. Zodra ze die aangeraakt had, vielen ze in slaap, om pas weer wakker te worden tegelijk met de prinses, zodat ze dadelijk bij de hand zouden zijn om haar te dienen.
Zelfs het vuur, waarboven juist een stuk vlees hing te roosteren, werd in slaap gebracht.
De fee liep nog éénmaal het buitenverblijf van de koning door, om alles te bekijken. Toen ze alles goedgekeurd had, namen de koning en de koningin afscheid van hun dochter. Ze kusten haar, maar ze werd er niet wakker van. Daarna liet de koning bekend maken, dat het iedereen verboden was om het kasteel te naderen of te betreden. De ree raakte met haar toverstaf je de bomen, struiken en bramen aan. Onmiddellijk begonnen die door elkaar heen te groeien, zodat er niemand meer door kon. De bomen werden zo hoog, dat je alleen nog maar het hoogste torentje zag van het torenkamertje, waar het spinnewiel stond.
Honderd jaar later regeerde er een koning, die een zoon had. Die prins hield veel van jagen. Op een keer was hij in de buurt van het kasteel, waar de prinses lag te slapen.
De prins vroeg aan verschillende mensen, wat dat voor een torentje was, dat boven het dichtbegroeide bos uitstak. De een zei: „Het is een huis van een tovenaar." Een ander sprak: „'t Is een spookhuis." Een derde fluisterde: „Daar woont een menseneter. De prins wist niet, welk verhaal hij moest geloven. Tot een boer hem heel rustig vertelde, wat hij ervan wist.
„Mijn grootvader heeft wel eens verteld, dat tussen die bomen en het dichte kreupelhout een kasteel van een koning staat. In één van de kamers ligt een prinses, die er honderd jaar moet slapen, totdat ze door een koningszoon wakker gemaakt zal worden. En die koningszoon zal dan met haar trouwen." De prins geloofde de boer. Zonder zich te bedenken ging hij meteen op weg naar het geheimzinnige kasteel.
Toen hij het bos naderde gingen alle bomen, struiken en slingerplanten uiteen. De prins liep op een smal pad, omringd door het groen, dat zich direct weer achter hem sloot. Niemand kon hem volgen. Na een poosje gelopen te hebben, kwam hij bij de oprijlaan en even later ging hij het prachtige kasteel binnen.
In de hal heerste een benauwende stilte. Tegen een deur stond een dienaar. Het leek, of hij dood was, maar toen de prins hem van dichtbij bekeek, hoorde hij hem zacht ademen.
Toen de prins de zaal instapte, zag hij aan een lange tafel officieren zitten. Ze sliepen en snurkten erbij.
De prins liep door verschillende kamers, waar hofdames en dienstmeisjes sliepen. Ook kwam hij in de keuken, waar de kok, met een lepel in zijn hand, voorover op een tafel hing te slapen. De koksmaatjes lagen kriskras door elkaar op de grond.
Ten slotte kwam de prins in de kleine zaal, waarvan de zoldering geheel versierd was met gouden bloemen. Op een zijden bed, met rondom kanten stroken lag een prinses, zo mooi, dat de prins vol bewondering bleef staan kijken.
Na enige minuten naderde hij heel voorzichtig het bed en knielde bij haar neer. Hij hoorde haar zacht ademen. Plotseling opende ze haar ogen en toen was er een eind aan de betovering gekomen.
„Jij bent de mooiste prinses, die ik ooit gezien heb!" fluisterde de prins teder. De prinses keek hem met haar grote ogen lachend aan en sprak: „En jij bent de knapste prins van al mijn dromen." De prins hielp de prinses op te staan. Toen nam hij haar in zijn armen En vroeg of ze zijn vrouw wilde worden. De prinses lachte gelukkig en zei natuurlijk dadelijk:
,,Heel graag, prins. Het lijkt, of ik honderd jaar op je gewacht heb."
En wat de prinses sprak, was waar. Ondertussen was al het personeel van het kasteel ontwaakt. Ieder begon
weer met z'n werk. De kok vertelde, dat Het eten klaar was. De meisjes dekten de tafel. De hofdames kleedden de prinses in een prachtig gewaad.
Een kwartier later zat ze met haar prins aan een feestelijk versierde
tafel. Na de maaltijd ging de prinses met haar prins mee. Ze trouwden en leefden nog lang en gelukkig.

Bron: Er was eens: Bekende oude sprookjes bewerkt door Nelly Kunst