De vrouw met de afgehakte handen

Er waren eens een man en een vrouw, ze hadden een zoon en een dochter. Nou, en toen stierven de oude ouders. Voor hij stierf beval de vader dat zijn zoon niet zou trouwen voordat zijn zuster getrouwd was. Zo leefden de twee een tijd lang samen, maar de broer was altijd bedroefd en treurig.
'Wat ben je treurig, lieve broer? Als je wilt, trouw dan toch. Als ik het wil, zal ik wel trouwen. Waarom zou je met mij rekening houden?' zei ze.
Nou, toen is hij getrouwd. Maar hij hield meer van zijn zuster dan van zijn vrouw. Als hij ergens heen ging, zei hij het altijd eerst tegen zijn zuster en dan pas tegen zijn vrouw, die een heks was. En die heks was vreselijk woedend omdat hij zo veel van zijn zuster hield.
Eens ging hij in de winter naar het bos, de twee vrouwen liet hij thuis. De heks was vreselijk boos - ze wilde de zuster doden. Ze rende naar de stal en sneed van twee ossen de poten tot de knieën af.
Toen de broer uit het bos terugkwam, zei de heks: 'Kijk eens wat je lieve zuster gedaan heeft - ze heeft twee ossen de poten afgesneden.'
De broer zei: 'Dat van die ossen zullen we wel overleven, maar een andere zuster krijg ik niet.'
De volgende dag ging hij weer weg, toen heeft ze twee paarden de hoeven afgesneden.
Toen de broer terugkwam, zei hij: 'Wat kun je eraan doen. Dat van die paarden zullen we wel overleven, maar een andere zuster krijg ik met.'
Toen hij de derde dag weggegaan was, nam de heks haar zoon, scheurde hem in tweeën en besmeerde de mond van de slapende zuster met bloed.
Tegen haar man zei ze: 'Kijk eens wat je lieve zuster gedaan heeft! God heeft ons een zoon geschonken en zij heeft hem opgevreten.'
Nou, nu was de broer werkelijk bedroefd. Hij sprak niet meer met zijn zuster, hij stond alleen op een ochtend op en beval haar zich aan te kleden.
Ze vroeg: 'Waar gaan we heen, lieve broer?'
'Ik heb gezegd - kleed je aan, dus kleed je aan!' Zo boos was hij nu op haar.
Hij beval haar in de slee te stappen. Ze stapten allebei in en reden weg. Ze reden het bos in. Hij beval haar uit te stappen. Ze stapte uit. Er lag daar een omgevallen boom. Hij beval haar haar handen op de boom te leggen. Ze legde ze erop -toen heeft hij haar beide handen afgehakt. Hij liet haar in het bos achter en reed alleen naar huis.
Nu was ze alleen en had niets te eten, niets had ze. Met haar mond raapte ze een paar takjes op en zo voedde ze zich de hele tijd, zo goed en zo kwaad als het ging.
De zoon van de koning dwaalde tijdens de jacht door dit bos en vond haar. Ze was heel mooi, beviel hem erg, alleen sprak ze geen woord en had geen handen. De koningszoon kwam heel bedroefd van de jacht thuis en sprak geen woord. Zijn moeder vroeg hem wat er gebeurd was en toen zei hij dat hij een meisje gevonden had, zo mooi, ze beviel hem, maar ze had geen handen.
En zijn moeder zei: 'Nou en? Wat geeft het dat ze geen handen heeft, als ze je bevalt! Heb je soms geen bedienden? Dus ga haar halen, en klaar.'
Nou, toen heeft hij haar gehaald. Ook haar beviel de vrouw, maar het was jammer dat ze niet sprak en geen handen had. Maar daar was niets aan te doen. Ze mocht haar heel graag. De koningszoon moest toen ten oorlog trekken, en hij liet de twee achter. Na enige tijd kreeg ze een zoon. Ze schreef de koning een brief, dat ze een zoon hadden en gaf hem aan een soldaat, die hem de brief moest brengen. De soldaat ging op weg en kwam bij de heks. De heks begon een gesprek met hem, en hij vertelde haar dat hij de koning een brief moet brengen omdat er nu een zoon is. Toen hij ging slapen, nam de heks de brief uit zijn zak, verbrandde hem, schreef een nieuwe, dat God hem een zoon geschonken had - half hond, half mens - en stopte die in zijn zak. De heks vroeg hem op de terugweg weer bij haar langs te komen, ze gaf hem te eten en verzorgde hem uitstekend. De soldaat bracht de brief weg, de koning las hem en dacht: 'Omdat ze uit het bos komt, daarom is hij half hond, half mens!' Hij schrijft ook een brief waarin hij zegt: 'Wat er nu eenmaal is, moet er zijn.' Tot hij thuis komt, mag niemand iets doen.
De soldaat komt weer bij de heks en overnacht er. Ze haalt de brief uit zijn zak, leest hem, stopt er een andere in, waarin geschreven staat dat 'als ik naar huis kom, beiden dood moeten zijn, het kind en zij ook.'
De soldaat komt terug met de brief. De twee lezen hem en zijn wanhopig.
Dan zegt de schoondochter: 'Laat me leven! Waar ik was, daar zal ik weer heen gaan met mijn bedelzak.'
Zo doen ze het dan ook. De moeder van de koning gaf haar al het nodige: geld, eten en al het andere. Toen bond ze het kind aan haar vast en begeleidde ze naar buiten. Ze ging weer naar het bos en trok daar rond, verzamelde bessen en voedde zich daar zo. Later werd ze overvallen door slaap, ze ging tegen een boom zitten en viel in slaap. Ze droomde dat de jongen in een rivier gevallen was en hoorde een stem: 'Grijp hem!'
'Hoe kan ik hem grijpen als ik toch geen handen heb?'
'Nou en, grijp hem!'
Ze werd wakker - toen waren haar handen er weer en ze hield het kind op haar arm. Ze dacht na ze wat ze nu zou doen. Ze ging naar de straat waarover haar man uit de oorlog naar huis moest komen en bouwde daar een huis. Geld had ze zoveel ze maar wilde. En ze schreef een bord en hing het toen buiten op, dat als iemand onderweg was, die wilde ze onderdak voor de nacht geven, ook al het andere, en men hoefde er niets voor te betalen.
Na enige tijd keerde haar man inderdaad terug. Hij zag het bord, las het en ging naar binnen en zag dat ze er precies zo uit zag als zijn vrouw, alleen had ze handen en het kind zag eruit als een kind, niet als een halve hond. De volgende morgen stookte ze de haard op terwijl hij nog in bed lag en het kind wat rond liep - het is al niet meer zo klein. Hij wilde haar niet vragen hoe het haar gegaan is, dus bleef hij liggen en liet een arm uit het bed hangen.
Ze zei tegen het kind: 'Rennen, jongen. Leg je vaders arm weer in het bed terug. Hij is zo moe en slaapt zo vast.'
Toen rende hij naar zijn vader. Maar wat kan hij nou tillen, de koning trok zijn arm zelf weer in bed terug. Toen liet hij een been uit het bed hangen. Weer stuurde de moeder de jongen erheen, om het in bed terug te leggen.
De koning stond op en vroeg: 'Wie ben ik voor jullie, dat jullie me vader noemen?'
'Als je niet de vader was, zouden we je niet zo noemen!'
Toen begon ze hem alles van het begin af te vertellen. En nu spraken ze er ook over wie dat gedaan zou kunnen hebben, wie die gemene brief geschreven had. Ze kwamen tot de ontdekking dat het die heks was.
Toen gaven de koning en de koningin een groot bal. Ze nodigden iedereen op dit bal uit - de rijken en ook de armen, ook de broer met zijn heks.
Toen nu de koningin het hele gezelschap verzorgde, stond ze op en zei: 'Nu vraag ik u naar me te luisteren. Ik wil een sprookje vertellen, maar men mag me niet onderbreken. Als iemand me onderbreekt, zal ik twee riemen uit zijn rug laten snijden.'
Toen vertelde ze dat haar ouders gestorven waren, dat ze haar broer aanraadde te trouwen, dat die heks de twee ossen de poten afgesneden had - alles. Nu merkte de heks aan het sprookje al dat dit hier de echte vrouw van de koning was, ze dacht alleen: 'Hoe kan dat gegaan zijn, dat ze geen handen had, en deze hier heeft handen!' Toen hield ze het niet langer uit, zei: 'Dat is genoeg, dat is genoeg!'
Meteen brak de koningin haar verhaal af en sneed twee riemen uit de rug van de heks. Een paard werd met pek ingesmeerd, toen beval ze de heks het paard te strelen. Toen ze het streelde, bleef haar hand eraan vastkleven. Ze beval haar het ook met haar andere hand te strelen, ook met haar buik, met haar hoofd, tot ze helemaal vastkleefde. Toen beval ze het paard haar het moeras in te dragen, zich dan in de melkstroom te baden, op de weide droog te rollen en weer terug te komen. Dat deed het paard ook.
Toen namen ze de broer bij zich, gingen naar de ouders van de koning en gingen bij hen wonen.