Het ijsbeertje van Hendrik Koudijs

Hendrik Koudijs, de ijscoman, had een mooi plannetje! Hij zou een vakantietocht gaan maken naar de Noordpool. Onderweg roomijs verkopen en dan zijn karretje boordevol Noordpoolijs mee terugnemen. Daar zouden de kinderen van opkijken ... ! Echt ijs van de Noord- pool! Reken maar, dat ze daar dol op zouden wezen... OP een vroege morgen stapte Hendrik op zijn ijskarretje. Hij had niet alleen roomijs bij zich, maar ook een tent om 's nachts in te slapen. En natuurlijk een zak vol broodjes, want van ijs alleen kun je niet leven. Het was een lange tocht naar de Noordpool. Hendrik fietste precies drie weken en één dag en toen stond hij met zijn voeten op het ijskoude ijs van de Noordpool. "Hartje zomer," mompelde Hendrik, "maar hier vriest het ... En hoe!" Zijn roomijs had hij onderweg allemaal verkocht. En daarom was er in zijn karretje plaats genoeg voor een heleboel Noordpoolijs. Het lag zomaar voor het opscheppen! "Dat moesten de kinderen eens weten," dacht Hendrik. "Dan zou- den ze hier met z'n allen met vakantie naar toe komen. En maar ijs eten zoveel als ze willen. Helemaal gratis!" Nu was Hendrik Koudijs niet van plan om zijn Noordpoolijs zomaar weg te geven. Hij zou het gewoon verkopen, zoals hij al- tijd zijn roomijs verkocht. Terwijl hij druk bezig was zijn karretje vol ijs te scheppen, kwam er een klein ijsbeertje aangelopen, dat nieuwsgierig naar Hendrik bleef kijken. Omdat ijsbeertjes op de Noordpool zo wit zijn als ijs, zag Hendrik alleen maar ijs en zijn karretje. En daarom zag hij ook niet dat het ijsbeertje een sprong maakte en precies midden op het ijs in zijn karretje terecht kwam.

"Hé, is mijn karretje nou al vol?" mompelde Hendrik. Hij deed het deksel op zijn karretje, at een broodje met kaas en begon aan de terugtocht. Daar deed hij wel één dag langer over dan héén, omdat hij nu tegenwind had. "'t Zal mij benieuwen wat de kinderen zullen zeggen...!" dacht Hendrik Koudijs. Om het zo echt mogelijk te maken, zette hij de bontmuts die hij op de Noordpool gedragen had, weer op zijn hoofd. En toen begon hij te roepen: "Noordpoolijs! Lekker ijs! IJs van de Noordpool... !" De kinderen holden naar zijn karretje toe. "Wat is dat voor ijs, ijscoman? En hoeveel kost dat?" "Gewone prijzen!" riep Hendrik. "Net zoals altijd: van tien en van vijfentwintig. Maar buitengewoon ijs! Ik heb 't zelf van de Noordpool gehaald... !" De dubbeltjes en kwartjes rinkelden om hem heen. Hendrik deed het deksel open en begon te scheppen. Het ijsbeertje dat al die tijd heerlijk had geslapen, werd er wakker van. Het rekte zich uit en net toen Hendrik zich bukte om een Noordpoolijsje aan een klein meisje te geven, stapte het ijsbeertje op de rand van de kar. "Oh, kijk eens! Een echt ijsbeertje... !" riepen de kinderen verbaasd. "Hoe komt die nou in uw kar, ijscoman?" Hendrik wist het echt niet. Hij stond even verbaasd te kijken als de kinderen. En ook het ijsbeertje zelf was verwonderd over al die drukte. Het was de stille Noordpool gewend met niets dan ijs om zich heen. En nu zag het huizen en mensen en schreeuwende kinderen. Toen alle kinderen een ijsje hadden gekocht, kon Hendrik zich met het ijsbeertje bezig gaan houden. "Wat moet ik met jou beginnen?" vroeg hij. "Ik blijf bij je, als je het goed vindt," bromde het ijsbeertje terug. "Het lijkt me wel leuk, zo met al die kinderen. En bovendien heb ik het in je kar lekker koud gehad. Ik voelde me tussen dat ijs echt thuis..."

"Logisch!" antwoordde Hendrik. "Het is ook ijs van de Noordpool. Ik heb het er zelf gehaald..." Het ijsbeertje moest lachen! "Dacht je soms, dat ik dat niet wist? Ik heb je zien scheppen, hoor. En toen ben ik stilletjes in je kar gekropen..." "Dus ik zal je maar niet naar de dierentuin brengen? Die kunnen vast veel beter voor je zorgen dan ik. En..." Maar het ijsbeertje liet Hendrik niet uitspreken. Hij wilde voor geen goud naar de dierentuin. "Zeker achter tralies en mooi opzitten voor een suikerklontje. En ijs is daar nergens te vinden! Nee hoor. Mij niet gezien. Als je dat doet, loop ik weg. En dan loopt het vast héél slecht met me af..." Dat begreep Hendrik ook wel. En daarom besloot hij het ijsbeertje maar te houden. Tenslotte was een ijsbeertje nu juist iets wat bij een ijscoman paste! "Maar nu moet je me weer tussen het ijs stoppen," zei het ijsbeertje, "want het wordt me hier veel te warm buiten op die kar ... !" Na drie dagen al had Hendrik Koudijs geen brokje Noordpoolijs meer in zijn kar. De kinderen vonden het iets héél bijzonders en hadden hun moeders dol gezeurd om centjes voor de ijscoman. Ze zullen het wel niet zo leuk vinden dat ik nu weer gewoon roomijs ga verkopen," dacht Hendrik. "Maar ik kan toch niet op en neer blijven fietsen naar de Noordpool?" Hij vulde zijn karretje met roomijs. "Wel even anders dan ik gewend ben," bromde het ijsbeertje, "maar nou ja, het is lekker koud en dat is voor mij de hoofdzaak." "Roomijs! Lekker ijs!" riep Hendrik zo hard als hij kon. Zijn bontmuts had hij thuis gelaten. En in plaats daarvan droeg hij weer zijn helderwitte pet. "Heeft u niet meer dat lekkere, bijzonder Noordpoolijs?" vroegen de kinderen. "Nee," antwoordde Hendrik, "dat heb ik niet meer." En terwijl hij het deksel van zijn karretje opendeed en het ijsbeertje tevoorschijn sprong, zei hij: "Maar dit heb ik nog wel ... !"

"Hoera!" riepen de kinderen. "Tòch nog iets van de Noordpool!" Het ijsbeertje knikte met zijn kop en bromde: "Roomijs! Lekker ijs!" De kinderen juichten en klapten in hun handen. "Een echt ijsbeertje dat spreken kan!" Natuurlijk kochten ze ijsjes. Van tien en van vijfentwintig. En Hendrik Koudijs was net zo vlug uitverkocht als van zijn Noordpoolijs. "Dat heb ik aan jou te danken," zei hij 's avonds tegen het ijsbeertje. En hij zette een grote pot suikerklontjes op de rand van de ijskar, waar het ijsbeertje van mocht snoepen zoveel als hij maar wilde.

Schrijver: Herman Focke